Taal

Tegenwoordige tijd - Rijtjes (stamregel 1)

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud.
Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Hele werkwoorden

fietsen, werken, hangen, duwen, bouwen...

Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd - Stamregel 1 De hele werkwoorden kunnen we vervoegen. Kijk maar eens naar het werkwoord fietsen.
Werkwoord 'fietsen' vervoegen
fietsen, tt
ik fiets  
jij, je, u fietst  
hij, zij, het fietst  
  fiets jij?
wij, we fietsen  
jullie fietsen  
zij, ze fietsen  
Onthouden
  1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
    ik werk, ik fiets, ik gooi, ik luister
  2. Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
    werk jij, fiets jij, gooi jij, luister je
Onthouden

Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.

Zet 'ik kan' voor het hele werkwoord. Ik kan werken.
Ik kan fietsen.
Ik kan hangen.
Ik kan duwen.
Ik kan springen.
Ik kan snoepen.
Ik kan wandelen.
Ik kan toveren.

Hoe werkt dat nu met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d?

Onthouden

Een werkwoord in de tegenwoordige tijd kan alleen op een d eindigen, als de stam van het werkwoord op een d eindigt.
worden - word, vinden - vind, branden - brand...

Kijk maar eens naar het werkwoord ‘worden’.

Werkwoord 'worden' vervoegen
worden, tt
ik word  
jij, je, u wordt  
hij, zij, het wordt  
  word jij?
wij, we worden  
jullie worden  
zij, ze worden  

Je kunt niet altijd horen of je achter een werkwoord een t moet toevoegen. Als je twijfelt kun je het werkwoord waarvan de stam eindigt op een d vervangen door bijvoorbeeld lopen.

'Jij loopt', eindigt op een t, dus 'jij wordt' eindigt ook op een t.