Taal

Tegenwoordige tijd - Rijtjes (stamregel 2)

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Hele werkwoorden

maken, lopen, gapen, spelen, meten, smeren, leren, wonen, vragen, praten...

Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd - Stamregel 1 De hele werkwoorden kunnen we vervoegen. Kijk maar eens naar het werkwoord spelen.
Werkwoord 'spelen' vervoegen
spelen, tt
ik speel  
jij, je, u speelt  
hij, zij, het speelt  
  speel jij?
wij, we spelen  
jullie spelen  
zij, ze spelen  

Let op: Sommige hele werkwoorden hebben een lange klinker.
Om die klinker lang te houden, moet je een extra klinker toevoegen in de ik-vorm: spelen - speel

Onthouden
  1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
    ik maak, ik loop, ik gaap, ik speel
  2. Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
    speel jij, loop jij, gaap jij, speel je
Onthouden

Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
 

Zet 'ik kan' voor het hele werkwoord. Ik kan maken.
Ik kan lopen.
Ik kan gapen.
Ik kan spelen.
Ik kan leren.
Ik kan meten.
Ik kan vragen.
Ik kan praten.

Hoe werkt dat nu met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d?

Onthouden

Een werkwoord in de tegenwoordige tijd kan alleen op een d eindigen, als de stam van het werkwoord op een d eindigt.
raden - raad, laden - laad, kleden - kleed...

Kijk maar eens naar het werkwoord ‘raden’.

Werkwoord 'raden' vervoegen
raden, tt
ik raad  
jij, je, u raadt  
hij, zij, het raadt  
  raad jij?
wij, we raden  
jullie raden  
zij, ze raden  

Je kunt niet altijd horen of je achter een werkwoord een t moet toevoegen. Als je twijfelt kun je het werkwoord waarvan de stam eindigt op een d vervangen
door bijvoorbeeld lopen.

'Jij loopt', eindigt op een t, dus 'jij raadt' eindigt ook op een t.