Taal

Tegenwoordige tijd - Rijtjes (stamregel 4)

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Hele werkwoorden

blijven, schrijven, geven, drijven, verven, proeven... blazen, niezen, reizen, lezen, kiezen, grijnzen...

Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd - Stamregel 3 De hele werkwoorden kunnen we vervoegen. Kijk maar eens naar de werkwoorden drijven en lezen.
Werkwoord 'drijven' vervoegen
drijven, tt
ik drijf  
jij, je, u drijft  
hij, zij, het drijft  
  drijf jij?
wij, we drijven  
jullie drijven  
zij, ze drijven  
Werkwoord 'lezen' vervoegen
lezen, tt
ik lees  
jij, je, u leest  
hij, zij, het leest  
  lees jij?
wij, we lezen  
jullie lezen  
zij, ze lezen  

Let op: Er kunnen hier twee dingen gebeuren:

  1. Deze hele werkwoorden hebben in een v of een z in het woord staan. Die verander je naar de f of de s in de ik-vorm.
  2. Sommige hele werkwoorden hebben een lange klinker. Om die klinker lang te houden, moet je een extra klinker toevoegen in de ik-vorm: geven- geef
Onthouden
  1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
    ik blijf, ik schrijf, ik blaas, ik nies
  2. Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
    blijf jij, schrijf jij, lees jij, nies je
Onthouden

Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.

Zet 'ik kan' voor het hele werkwoord. Ik kan drijven.
Ik kan geven.
Ik kan verven.
Ik kan proeven.
Ik kan blazen.
Ik kan lezen.
Ik kan niezen.
Ik kan grijnzen.