Terug

Verklein de woorden en zet ze in de goede zin [2]

Verklein de woorden en zet ze in de goede zin [2]

 

Kies uit: arm - plant - worm - kraam - raam

 

 

  1. Thijmen kocht een  plantje voor in de tuin.
  2. Zullen we even armpje drukken om te kijken wie sterker is?
  3. In het vliegtuig kijk ik door een klein  raampje .
  4. De vogel pikt een wormpje uit het gras. 
  5. Op de markt staat een  kraampje met speelgoed.