Taal

Tegenwoordige tijd - Hele werkwoorden (stamregel 2)

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Hele werkwoorden

maken, lopen, gapen, spelen, meten, smeren, leren, wonen, vragen, praten...

wij, we, jullie, zij, ze maken
Hele werkwoorden         Enkelvoud           Meervoud
ik
jij, je, u
hij, zij, het
maak
maakt
maakt
  wij, we
jullie
zij, ze
  maken
  maken
  maken


Let op: maak je / maak jij...

Onthouden

Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.

Zet 'Ik kan' voor het hele werkwoord. Ik kan maken.
Ik kan lopen.
Ik kan gapen.
Ik kan spelen.
Ik kan meten.
Ik kan smeren.
Ik kan praten.
Ik kan vragen.
Vul de juiste vorm van het werkwoord in
  Hele werkwoord Zin Antwoord
De kinderen maken een gerecht - hele werkwoorden smeren, tt Wij ...?... een boterham met pindakaas. smeren
wonen, tt We ...?... bij jullie in de straat. wonen
slapen, tt Waar ...?... jullie tijdens de vakantie? slapen
maken, tt De kinderen ...?... een gerecht. maken

Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief.