Taal

Nevenschikkende Voegwoorden

Wat is een voegwoord?

Een voegwoord  ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar. 
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar dit hoeft er
niet altijd te staan. 


Er zijn twee soorten voegwoorden: Nevenschikkende en onderschikkende.
 

1   Nevenschikkende voegwoorden

 

Een nevenschikkend voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt’ twee hoofdzinnen, bijzinnen
(de zinnen zijn gelijkwaardig) of woorden met elkaar.

De nevenschikkende voegwoorden kun je uit je hoofd leren:

Nevenschikkende voegwoorden

en, maar, of, dan (wel), dus en want.

Als we het nevenschikkende voegwoord weg zouden laten, kun je nog steeds twee
goedlopende zinnen maken:

Voorbeeldzinnen
Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
Er staan eigenlijk twee zinnen:

1. Ik ga met de fiets
2. Het is mooi weer.

Door het voegwoord want wordt er één zin van gemaakt.
 

 

Het is droog, dus we kunnen buiten spelen.
Er staan eigenlijk twee zinnen: 

1. Het is droog. 
2. We kunnen buiten spelen. 

Door het voegwoord dus wordt er één zin van gemaakt.

 

 

Bart en Anne zijn aan het knikkeren.
Woorden plakken:
 
Bart en Anne worden door het voegwoord en aan elkaar verbonden. 

 

 

 

Meer voorbeeldzinnen
De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.
Het is tijd om naar huis te gaan, want het is vijf uur.
Hij wil wel naar voetbal, maar hij mag niet van zijn moeder.
Het regent, dus ik blijf binnen.
Jan en piet gaan met de fiets.
Wil je koffie of thee?