Taal

Voornaamwoorden: die of dat

De woorden die en dat zijn allebei voornaamwoorden. Het kan een betrekkelijk voornaamwoord of een aanwijzend voornaamwoord zijn. 

Wanneer schrijf je die of dat?


Vaak worden die en dat door elkaar gehaald. Wanneer gebruik je in de zin nu die of dat? 
Hieronder staat aangegeven in welke gevallen je deze voornaamwoorden schrijft.
 

De-woorden

Wanneer je verwijst naar woorden die als lidwoord de hebben, gebruik je die.
Je kunt dit onthouden doordat die en de allebei eindigen op een e. 
Woorden in het meervoud zijn altijd de-woorden, dus als je verwijst naar iets in het meervoud gebruik je ook die.

 

Voorbeelden de-woorden

De beer die je daar ziet lopen, is erg hongerig.
De kleren die Mart draagt, zijn erg mooi.

 

Het-woorden

Wanneer je verwijst naar woorden die als lidwoord het hebben, gebruik je dat.
Je kunt dit onthouden doordat dat en het allebei eindigen op een t. 

 

Voorbeelden het-woorden

Het varken dat daar ligt, zit onder de modder.
Het lichtje dat niet meer zo fel brandt.