Taal

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd (stamregel 1)

De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd (vt). Zinnen in de verleden tijd (vt) beschrijven iets wat al is gebeurd.

Iets is al gebeurd
Ik werkte in de haven.
Jij fietste naar school.
De eendjes vluchtten het water in.
Wij gooiden de bal zo hard mogelijk.
De kleuters luisterden aandachtig naar de juf.

De kinderen antwoordden niet op de vraag van de juf.

De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.

Stamregel 1

Hele werkwoord          De stam
werken -en          (ik) werk
fietsen -en          (ik) fiets
vluchten -en          (ik) vlucht
gooien -en          (ik) gooi
luisteren -en          (ik) luister
antwoorden -en          (ik) antwoord

Je hebt nu van het hele werkwoord de stam gemaakt. Als je de stam in de verleden tijd zet, kun je horen of je een t of een d moet schrijven.

Kun jij het horen?
Stam   Enkelvoud verleden tijd   Meervoud verleden tijd

(ik) werk

  Ik werkte in de haven.   Wij werkten in de haven.
(ik) fiets   Ik fietste naar school.   Wij fietsten naar school.
(ik) vlucht   Ik vluchtte het water in.   Wij vluchtten het water in.
(ik) gooi   Ik gooide de bal zo hard mogelijk.   Wij gooiden de bal zo hard mogelijk.
(ik) luister   Ik luisterde aandachtig naar de juf.   Wij luisterden aandachtig naar de juf.
(ik) antwoord   Ik antwoordde niet op de vraag.

  Wij antwoordden niet op de vraag.

Stam: (ik) werk
Enkelvoudig verleden tijd: Ik werkte in de haven.
Meervoudig verleden tijd: Wij werkten in de haven.

Stam: (ik) luister
Enkelvoudig verleden tijd: Ik luisterde aandachtig naar de juf.
Meervoudig verleden tijd: Wij luisterden aandachtig naar de juf.
 
Onthouden

De zwakke werkwoorden in de verleden tijd krijgen in het:

 

Enkelvoud: te of de achter de werkwoordstam (ik-vorm)

Ik werkte in de haven.
Ik fietste naar school.
Ik vluchtte het water in.
Ik gooide de bal zo hard mogelijk.

Ik luisterde aandachtig naar de juf.
Ik antwoordde niet op de vraag van de juf.

   
Meervoud: ten of den achter de werkwoordstam (ik-vorm)

Wij werkten in de haven.
Wij fietsten naar school.
Wij vluchtten het water in.

Wij gooiden de bal zo hard mogelijk.
De kleuters luisterden aandachtig naar de juf.
Wij antwoordden niet op de vraag van de juf.

Soms weet je niet zeker of je te, ten, de of den achter de stam (ik-vorm) schrijft. Je gebruikt dan als ezelsbruggetje ‘t kofschip of ‘t fokschaap.

Let op: De letters o en i van ‘t kofschip en de letters o en aa van 't fokschaap tellen niet mee.

In deze uitleg maken we alleen gebruik van 't kofschip.

Regels 't kofschip

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op één van de letters t, k, f, s, ch, p uit

t kofschip, dan krijg je in de verleden tijd stam + te of stam + ten.
Dan eindigt het werkwoord op de letter t.

 

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een letter die niet in ‘t kofschip

voorkomt (dus niet op t, k, f, s, ch, p), dan krijg je in de verleden tijd stam + de of

stam + den. Dan eindigt het werkwoord op de letter d.

Voorbeelden
Hele werkwoord Zin Uitleg
werken, vt

Ik ...?...  in de haven.

 

  1. Wat is de stam (ik- vorm)?
    werk
  2. Vind je de letter k terug in ‘t kofschip?
    Ja. Het woord eindigt dus op een t: werkt
  3. Is de verleden tijd enkelvoud of meervoud?
    Enkelvoud, dus: werkte
gooien, vt

Wij ...?... de bal zo hard mogelijk.

 

  1. Wat is de stam (ik- vorm)?
    gooi
  2. Vind je de letter i terug in ‘t kofschip?
    Nee. Het woord eindigt dus op een d: gooid
  3. Is de verleden tijd enkelvoud of meervoud?
    Meervoud, dus: gooiden
vluchten, vt De eendjes ...?... het water in.
  1. Wat is de stam (ik-vorm)?
    vlucht
  2. Vind je de letter t terug in ‘t kofschip?
    Ja. Het woord eindigt dus op een t: vlucht
  3. Is de verleden tijd enkelvoud of meervoud?
    Meervoud, dus: vluchtten
antwoorden, vt De kinderen ...?... niet op de vraag van de juf.

 

  1. Wat is de stam (ik-vorm)?
    antwoord
  2. Vind je de letter d terug in ‘t kofschip?
    Nee. Het woord eindigt dus op een d: antwoordd
  3. Is de verleden tijd enkelvoud of meervoud?
    Meervoud, dus: antwoordden

Let op vlucht en antwoord!
We schrijven deze woorden met een dubbele t en een dubbele d in de verleden tijd: vluchtte / vluchtten en antwoordde / antwoordden.

Je hoort de dubbele t of d niet, maar we schrijven deze wel dubbel in de verleden tijd. Dat komt doordat de stam van vluchten op een t eindigt: vlucht. En doordat de stam van antwoorden op een d eindigt : antwoord.

Wij vluchten en wij vluchtten en wij antwoorden en wij antwoordden klinken hetzelfde, maar wij vluchten en wij antwoorden staan in de tegenwoordige tijd en wij vluchtten en wij antwoordden staan in de verleden tijd).
 

Dit geldt dus ook voor de volgende werkwoorden...

 

Dubbele d's
Hele werkwoord Enkelvoud verleden tijd Meervoud verleden tijd

wachten
richten
starten
landen

branden

voeden

bereiden

wachtte
richtte
startte
landde

brandde

voedde

bereidde

wachtten
richtten
startten
landden

brandden

voedden

bereidden


En zo zijn er nog een aantal meer...