Taal

Zwakke werkwoorden vervoegen - Rijtjes (stamregel 1)

Als je de verleden tijd (vt) gebruikt dan zeg je dat er iets al is gebeurd. De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd (vt).

Ezelsbruggetje

Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.

Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.

Voordat je de zwakke werkwoorden in de verleden tijd gaat vervoegen is het belangrijk dat je de regels van ‘t kofschip of ‘t fokschaap goed kent.

Let op: De letters o en i van ‘t kofschip en de letters o en aa van 't fokschaap tellen niet mee.

In deze uitleg maken we alleen gebruik van ‘t kofschip.

Regels 't kofschip

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op één van de letters t, k, f, s, ch, p uit ‘t kofschip, dan krijg je in de verleden tijd stam + te of stam + ten. Dan eindigt het werkwoord op de letter t.

 

Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een letter die niet in ‘t kofschip voorkomt (dus niet op t, k, f, s, ch, p), dan krijg je in de verleden tijd stam + de of stam + den. Dan eindigt het werkwoord op de letter d.


Hoe ga je te werk? Hieronder lees je de stappen bij het juist spellen van de werkwoorden in de verleden tijd.
 

1   Maak de stam van het hele werkwoord


De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.

Maak de stam

Hele werkwoord        De stam
werken -en        (ik) werk
fietsen -en        (ik) fiets
vluchten -en        (ik) vlucht
gooien -en        (ik) gooi
luisteren -en        (ik) luister
antwoorden -en        (ik) antwoord

 

2   Kijk naar de laatste letter van de stam


Je hebt nu van het hele werkwoord de stam gemaakt. Wat is de laatste letter van de stam?

Laatste letter van de stam

Stam Laatste letter

(ik) werk

k
(ik) fiets s
(ik) vlucht t
(ik) gooi i
(ik) luister r
(ik) antwoord d

 

3   Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip?


Je gaat kijken of de laatste letter van de stam in ‘t kofschip zit.

Laatste letter van de stam
Stam

Zit de laatste letter
in
't kofschip?

Je schrijft... Verleden tijd

(ik) werk

                 ja  te of ten ik werkte - wij werkten
(ik) fiets                  ja  te of ten ik fietste - wij fietsten
(ik) vlucht                  ja  te of ten ik vluchtte - wij vluchtten
(ik) gooi                nee  de of den ik gooid- wij gooiden
(ik) luister                nee  de of den ik luisterde - wij luisterden
(ik) antwoord                nee  de of den ik antwoordde - wij antwoordden
Stam = (ik) werk
Zit de laatste letter in 't kofschip? → ja
Je schrijft: te of ten
Verleden tijd = ik werkte - wij werkten

Stam = (ik) fiets
Zit de laatste letter in 't kofschip? → ja
Je schrijft: te of ten
Verleden tijd = ik fietste - wij fietsten

Stam = (ik) vlucht
Zit de laatste letter in 't kofschip? → ja
Je schrijft: te of ten
Verleden tijd = ik vluchtte - wij vluchtten

Stam = (ik) gooi
Zit de laatste letter in 't kofschip? → nee
Je schrijft: de of den
Verleden tijd = ik gooide - wij gooiden

Stam = (ik) luister
Zit de laatste letter in 't kofschip? → nee
Je schrijft: de of den
Verleden tijd = ik luisterde - wij luisterden

Stam = (ik) antwoord
Zit de laatste letter in 't kofschip? → nee
Je schrijft: de of den
Verleden tijd = ik antwoordde - wij antwoordden
 

Let op vlucht en antwoord!
We schrijven deze woorden met een dubbele t en een dubbele d in de verleden tijd: vluchtte / vluchtten en antwoordde / antwoordden.

Je hoort de dubbele t of d niet, maar we schrijven deze wel dubbel in de verleden tijd. Dat komt doordat de stam van vluchten op een t eindigt: vlucht. En doordat de stam van antwoorden op een d eindigt : antwoord.

Wij vluchten en wij vluchtten en wij antwoorden en wij antwoordden klinken hetzelfde, maar wij vluchten en wij antwoorden staan in de tegenwoordige tijd en wij vluchtten en
wij antwoordden staan in de verleden tijd).

Dit geldt dus ook voor de werkwoorden: wachten, planten, starten, landen, branden, voeden, bereiden enzovoort...

 

Zwakke werkwoorden vervoegen - Stamregel 1

​Nu we weten hoe 't kofschip werkt, kunnen we de zwakke werkwoorden gaan vervoegen. Kijk maar eens naar de werkwoorden werken, gooien, vluchten en antwoorden.

 

Werkwoord 'werken' vervoegen

1.

     

 

2.

 

 

3.

Wat is de stam (ik- vorm)? 

werk


Vind je de letter k terug in ‘t kofschip?
Ja. Het woord eindigt dus op een t: werkt

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik werkte en wij werkten

werken, vt
ik werkte  
jij, je, u werkte  
hij, zij, het werkte  
  werkte jij?
wij, we werkten  
jullie werkten  
zij, ze werkten  
Werkwoord 'gooi' vervoegen

1.

     

 

2.

 

 

3.

Wat is de stam (ik- vorm)? 

gooi


Vind je de letter i terug in ‘t kofschip?
Nee. Het woord eindigt dus op een d: gooid

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik gooide en wij gooiden

gooien, vt
ik gooide  
jij, je, u gooide  
hij, zij, het gooide  
  gooide jij?
wij, we gooiden  
jullie gooiden  
zij, ze gooiden  
Werkwoord 'vluchten' vervoegen

1.

     

 

2.

 

 

3.

Wat is de stam (ik- vorm)? 

vlucht


Vind je de letter t terug in ‘t kofschip?
Ja. Het woord eindigt dus op een t: vluchtt

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik vluchtte en wij vluchtten

vluchten, vt
ik vluchtte  
jij, je, u vluchtte  
hij, zij, het vluchtte  
  vluchtte jij?
wij, we vluchtten  
jullie vluchtten  
zij, ze vluchtten  

De stam van het werkwoord vluchten eindigt op een t: vlucht
Daarom schrijven we dit werkwoord in de verleden tijd met een dubbele t.

Werkwoord 'antwoorden' vervoegen

1.

     

 

2.

 

 

3.

Wat is de stam (ik- vorm)? 

antwoord


Vind je de letter d terug in ‘t kofschip?
Nee. Het woord eindigt dus op een d: antwoordd

 

Let er op of je het werkwoord in het
enkelvoud of meervoud moet zetten!
ik antwoordde en wij antwoordden

vluchten, vt
ik antwoordde  
jij, je, u antwoordde  
hij, zij, het antwoordde  
  antwoordde jij?
wij, we antwoordden  
jullie antwoordden  
zij, ze antwoordden  

De stam van het werkwoord antwoorden eindigt op een d: antwoord 
Daarom schrijven we dit werkwoord in de verleden tijd met een dubbele d.