Taal

Samengestelde werkwoorden: scheidbaar en onscheidbaar

Wat zijn samengestelde werkwoorden?

Sommige samengestelde werkwoorden kun je splitsen. Ze zijn te scheiden in twee woorden. Samengestelde werkwoorden kunnen scheidbaar of onscheidbaar zijn.
 

1   Scheidbare samengestelde werkwoorden


Scheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:

Scheidbare samengestelde werkwoorden

ingrijpen, opnemen, uitstappen, inschrijven...

Scheidbare samengestelde werkwoorden Het werkwoord is in een zin gesplitst in twee delen: het voorvoegsel en het werkwoord. Ze staan gescheiden in een zin.

In de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd staat het eerste deel van dit werkwoord achteraan in een zin. Bij het voltooid deelwoord wordt ge tussen de twee delen geplaatst.
   

Scheidbare samengestelde werkwoorden in een zin
Werkwoord Tegenwoordige tijd Voltooid deelwoord
ingrijpen De politiemannen grijpen in. De politiemannen hebben ingegrepen.
opnemen Mijn ouders nemen de film op. Mijn ouders hebben de film opgenomen.
instappen De kinderen stappen de bus in. De kinderen zijn de bus ingestapt.
voorlezen Mijn zus leest een boek voor. Mijn zus heeft een boek voorgelezen.
Werkwoord: ingrijpen
Tegenwoordige tijd: De politiemannen grijpen in.
Voltooid deelwoord: De politiemannen hebben ingegrepen.

Werkwoord: opnemen
Tegenwoordige tijd: Mijn ouders nemen de film op.
Voltooid deelwoord:Mijn ouders hebben de film opgenomen.
 
Onthouden

Samengestelde werkwoorden die beginnen met:
bij-, in-, na-, uit-, op-, af-, mee-, tegen-, tussen-, terug-
zijn altijd scheidbaar!

 

2   Onscheidbare samengestelde werkwoorden


Onscheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:

Onscheidbare samengestelde werkwoorden

achtervolgen, ondervragen, mislukken, overleven...

Onscheidbare samengestelde werkwoorden Het voorvoegsel en het werkwoord worden nooit van elkaar gescheiden!
Meestal heeft het voltooid deelwoord geen voorvoegsel en héél soms
komt het voorvoegsel vooraan.
Onscheidbare samengestelde werkwoorden in een zin
Werkwoord    Tegenwoordige tijd Voltooid deelwoord
achtervolgen    Ik achtervolg mijn broertje. Ik heb mijn broertje achtervolgd.
ondervragen    Ik ondervraag de boef. Ik heb de boef ondervraagd.
voorspellen    Ik voorspel het weer. Ik heb het weer voorspeld.
overleven    Ik overleef het wel. Ik heb het overleefd.
glimlachen    Ik glimlach naar Martijn. Ik heb naar Martijn geglimlacht.
Werkwoord: achtervolgen
Tegenwoordige tijd: Ik achtervolg mijn broertje.
Voltooid deelwoord: Ik heb mijn broertje achtervolgd.

Werkwoord: voorspellen
Tegenwoordige tijd: Ik voorspel het weer.
Voltooid deelwoord: Ik heb het weer voorspeld.

Werkwoord: glimlachen
Tegenwoordige tijd: Ik glimlach naar Martijn.
Voltooid deelwoord: Ik heb naar Martijn geglimlacht.